kil huis, warme vriendschap

Zaterdag 13 Maart 2004 in categorie Klein Proza

Met zijn allen waren we op deze winterdag voor de laatste maal in het huis van een vriend. Wij, met wie hij altijd speelde. Opnieuw voerden we onze gesprekken, hingen we lui in zijn stoelen, dronken we zijn bier op, hieven in zijn naam het glas en vervolgens nòg een aantal keren, rookten sommigen van ons zijn resterende sigaren. Toch niet helemaal zonder hem. Waar staat zijn asbak trouwens?

We draaiden zijn muziek, die deels ook de onze was maar voornamelijk ook niet. De lam geworden schakelaar van de dure grammofoon zat gefixeerd met een wigje dat oorspronkelijk een tandenstoker was. Zo te zien.
Dwalend en drentelend gingen we langs zijn kasten met boeken en muziek, de armen over elkaar, regelmatig één hand peinzend aan de kin. We zagen dat hij van dingen hield waarvan we niet wisten dat ze hem ooit boeiden. Alle afleveringen van The X-files. Op video en ook nog eens op DVD.
Hij verzamelde werkelijk ieder nummer van Fischer-Z en John Watts. Hij had en wist alles van Gene Clark, tot zelfs het allerslechtste. Over Gene had hij nog op de radio verteld, destijds, toen de man was overleden.

Vreemd hoe nutteloos en verloren de alledaagse voorwerpen er uit kunnen gaan zien. Onaangeraakte pennen in een bakje. Een dure computer: een waardeloos ding. Een fruitloze fruitmand van vergroezeld riet op de ronde eettafel. Met daarin alleen wat paperclips, een puntloos potlood en een voorzetzonnebril of hoe je zoiets noemt.
Stapeltjes papieren die nog maar één keer gelezen hoeven worden, voor de triage: kunnen ze weg of niet? Het middelste stapeltje wilde eigenlijk geen stapeltje zijn, omdat het papier te weerbarstig gekreukt of gevouwen was. De blaadjes werden daarom onderdrukt door een glazen asbak in de rol van presse-papier. Hé jongens, hier staat nòg een asbak, dus als…
Iemand was nog wèl de planten water blijven geven. Het waren er overigens toch maar twee, plus een verbeten cactus die zichzelf wel redde.
We verdeelden zijn foto's. Dat wil zeggen, degenen die ook de onze waren omdat we erop stonden. Meestal samen met hem. De gesprekken laaiden zodoende weer op en gingen terug in de tijd. Hoe lang kennen wij elkaar nu al?

Zijn gitaren stonden stilgevallen op hun standaard. Maar daar wisten enkelen van ons wel raad mee, na even stemmen. Mi-mi-mi-mi, zong hij er altijd gekscherend tussendoor als we samen daarmee bezig waren. Ook nu deden wij dat onmiddellijk na. Vervolgens zongen wij uit volle borst het eerste lied dat ons inviel, zo luid dat wij zijn stem niet zouden missen. Vergeefs natuurlijk. De buren zullen wel gedacht hebben.

De kilte van het huis deed zich voelen. De centrale verwarming was nooit meer aan geweest. We liepen nog eens rond, we keken nog eens om ons heen, een registrerende blik, om alles goed in onze toekomstige herinnering op te nemen. We zochten onze jassen op om eindelijk maar weg te gaan. Ze hingen her en der, de kapstok was nog vol geweest. We hadden ze niet op dat bed gelegd.

verschenen in nieuwsbrief nr 148 van het literair tijdschrift OpSpraak


№ 25