huisdierplezier (2)

Dinsdag 12 Februari 2002 in categorie Satire

Ik woonde eens op een oude etagewoning. Op de tweede verdieping. Met buren boven die er nu niet toe doen en een oude buurvrouw beneden die er wel toe doet.
Vanwege haar had ik een brandblusser aangeschaft. Want ze liet nogal eens een pannetje droog koken. Maar dat was het ergste niet.
Het ergste was dat ze de grootste klets- en roddelbejaarde was die ik ooit ben tegengekomen. Wanneer die tegen je begon te praten kon je de komende anderhalf uur wel van je levensduur aftrekken. Nieuwsgierig als een papparazza. Een onophoudelijk snaterende vadsige gans.
Geen wonder dat zelfs Jehova's Getuigen ons portiek meden alsof de duivel er bordeel hield. U begrijpt: er was geen einde aan het leed wanneer ik haar tegen het lijf liep. Dat gebeurde vaak, want ze hield alles in de gaten. Luisterend aan haar voordeur, loerend vanachter haar vitrage.
De overloop van de eerste verdieping was voor mij een stuk vijandelijk gebied dat ik bijkans in tijgersluipgang moest oversteken. Negen van de tien keer lag zij in een hinderlaag. Klaar om mij aan te klampen.

Het gesprek op de overloop was haar nog niet voldoende. Ze zocht het zelfs hogerop, kwam regelmatig de trap op.

Het waren nog de tijden dat je in een trappenhuis je voordeur niet op slot deed. Het begrip privacy was haar volkomen vreemd. En dus stond zij al binnen, in het halletje. In mijn huis.

"Buuuurmaaaan?!" klonk het dan. Ze wachtte niet op antwoord. Zij ging direct voluit loos met een eindeloos wauwelverhaal. Ze had me nog niet eens gezien! Ze wist niet eens waar in huis ik mij bevond! Het maakte haar niet uit. Met haar hoge stem kakelde ze maar wat in de ruimte.
"Nu niet, buurvrouw, ik zit op de wc!"
Voor haar geen enkel beletsel. Ik besloot tot krachtiger verweer.
"Ik zit godverdomme te schijten, buurvrouw!"

Ik had het kunnen weten: dit feit was slechts een trivialiteit vergeleken bij hetgeen zij te vertellen had. Mijn bezwaar was niet ontvankelijk, werd genegeerd, ze leuterde onbekommerd verder.
Er restte mij niets anders dan mijn karwei met enige spoed af te maken en mij in het halletje te vervoegen.

U moet weten: ze had zowaar een man. Een sufgelulde oude baas. Hem hoorde of zag je nooit. Hij had zich uit zelfbehoud reeds uit deze wereld weggecijferd.
Ze had een doucheruimte. Daarin stonden de stofzuiger en de strijkplank. Zij ging liever éénmaal in de week naar het gemeentelijk badhuis. Maar haar man was te verzwakt om haar te vergezellen. Dit was geen bezwaar.

Zij had namelijk een geiser. Ze hielp haar stramme echtgenoot zich te wassen in de keuken. Op zeker moment waren zijn geel-eeltige voeten met kalknagels aan de beurt. Het krakend protest van zijn botten werd genegeerd en zijn rechtervoet werd in de gootsteen gedeponeerd. Tja, daar sta je dan, op één been balancerend voor het aanrecht. Machteloos overgeleverd aan het onbenul van je wederhelft.
Voortvarend draaide zij de geiser open. Die stond nog te heet. Buurman moest lijdelijk toezien hoe zijn onderbeen tot in de tweede graad verbrandde. Dat rook wel even ernstiger dan een drooggekookt pannetje.
Nu lag buurman enige dagen in het ziekenhuis. Hij zal gedacht hebben dat hij in de hemel was. En nog wel op kosten van het ziekenfonds!

Dit was in ultrakort bestek hetgeen zij mij te melden had. Lijdzaam stond ik haar in het halletje aan te horen. Ik had twee jonge katten. Een lapjes en een zwarte. Solidair zaten zij aan mijn voeten, de blik omhoog gericht naar het bleke vlezige hoofd van buurvrouw, verwonderd over die onophoudelijk open en dicht kleppende mondholte.
Buurvrouw legde onder het praten altijd haar hand op haar borst, ergens halverwege haar ruimbemeten boezem en haar onderkinnen. Tussen haar samengeknepen vingers hield zij een verfrommeld, wit katoenen zakdoekje. Ik rook de eau de cologne. Bij dramatische zinnen bewoog de hand met het zakdoekje zich naar haar keel, als om haar ontzetting emotioneel in toom te houden. Bij opgewonden zinnen gesticuleerde haar hand heftig boven haar borstgebergte.
Uit deze lichaamstaal leidde ik af dat buurvrouw de tragische voetwassing vooral als opwindend had ervaren, niet als iets dramatisch. Haar knuist met het zakdoekje wapperde vrijwel voortdurend en haast triomfantelijk. Ik probeerde nog naar de huidige toestand van buurman te informeren, maar zij ratelde onverdroten door. Het kreng.

Plotseling een duistere schicht. Buurvrouw slaakte een gil van afgrijzen, gevolgd door een panisch "O, o, wat doet ie nou?!!"
De zwarte kat had reeds geruime tijd gebiologeerd naar die druk bewegende hand zitten loeren. Haar kopje bewoog heen en weer, met de zakdoek mee, als het ware op het ritme van het gewauwel.
Op zeker moment had de kat er genoeg van en waagde de kolossale sprong. Trefzeker landde zij bij buurvrouw op de brede vensterbank, om zo te zeggen.
De buurvrouw deinsde ontzet achteruit, de overloop weer op. Ik voelde hoe een geweldig gevoel van trots mij doorstroomde: yesss!! Hé, zag je dat effe? Mijn kat! Wauw, wat een sprong! De vijand verpletterend verslagen!

Nou, ja, eh, nooit meer last gehad eigenlijk...

dat zie ik een hamster nog niet doen